Je bent hier nog maar pas, heb je nu al een kleidepressie?

Een meerstemmige symfonie uit Friesland

0.
De danser zegt: Ik noem mijn moeder mijn eerste land. Als iedereen hun moeders baarmoeder als eerste thuisland zou beschouwen, en de geboorte als migratie, dan zijn we allen migranten.



1.
Jopie zegt: Hoe kleiner de wereld, hoe beter ik me voel. Het riet om mij heen, dan is het kwade de wereld uit. 



2.
Je vertrekt, voor de zoveelste keer. Je hebt een wagen gehuurd en gaat rijden over lange autostrades, langs rafelranden, velden, minuscule dorpen, braakliggende terreinen. Je hart klopt snel, je borstkas kriebelt alsof er insecten in rondwaren. Je denkt aan Brussel, je thuisstad. Je leest hoe de stadsmens teruggebracht wordt tot een consumerend wezen, levend in een ‘nergens’. Je leest hoe de verbondenheid met één fysieke plek een voorwaarde is van een goed leven. De stad lijkt in jouw leven niet langer een plek, eerder een conditie, een toestand. Je lichaam is al weken aan het tintelen, je hoofd al dagen aan het bonken. Je vertrekt, deze keer richting het Noorden, naar Friesland. Hier komen jouw voorouders vandaan. Hier liggen een deel van je wortels, in Lemmer, hoorde je van zeggen. Je bent hier nog nooit geweest. Om je heen zie je weides, het regent, uren verstrijken, mist trekt op, alles om je heen wordt wit.  



3.
W. zegt: Ik trok weg van het platteland omdat ik wat meer buiten de lijntjes wilde kleuren. Maar als ik elders ‘hoi’ zei tegen iemand, dan antwoordde die niet. Dat miste ik. Ik kwam terug, en begon Friesland anders te zien. De natuur, de rust. Ik wil hier niet meer weg. Ik zocht een huis waar zo weinig mogelijk huizen staan. Ik hou enorm van de Friese mensen. De geschiedenis. Je kan de dingen om je heen hier laten praten. Kijk, er komt een mannetje van tachtig voorbij, wanneer je Fries tegen `m praat, komt zo’n mannetje met zijn hele levensverhaal.

R. zegt: Wij hebben niet gekozen om hier te wonen. Wij zijn hier geplaatst. Ze willen ons zo veel mogelijk over het land verspreiden. In dit piepkleine dorp ben ik terechtgekomen. Ik ben zo geschrokken van dit land. Ik had nog nooit van Nederland gehoord. Er is hier zoveel water, zo vreselijk veel water.

D. zegt: Ik ben Italiaans, Leeuwarder, Nederlander. Geen Fries. Ik kwam nooit op het platteland. Het zijn compleet verschillende werelden. Ik had geen idee van die andere wereld. Ik trok naar Utrecht, maar kreeg pijn van het gemis. Ik had moeite mijn ouders achter te laten. Ik werd ziek en ben naar huis gegaan. Ik voelde dat ik een echte Leeuwarder ben, mijn familie zijn echte Leeuwarders. Nee, wij zijn geen Friezen. Ik ben nooit meer weggegaan.



4.
A. zegt: Een leegloop? Sinds tien jaar blijven steeds meer mensen hier in hun dorp. Of ze keren terug. Het idee van het dorp is juist belangrijker geworden.



5.
heim-wee (het; o) 1. ziekelijk verlangen naar huis

thuis (het; o) 1. plaats waar iem. zich thuis voelt / Tigrinya: ኣብ ገዛ
‘Ik voel me niet thuis in Nederland.’

‘Mijn thuis is waar mijn kinderen zijn.’



6.
R. zegt: Eritrea – Ethiopië – Sudan – Libië, de Sahara – de zee – Italië – Nederland – Ter Apel – Budel - Groningen – Wommels. Wij kunnen nu echt niet terug.

N. zegt: Nederlanders behandelen honden als kinderen. Dat vind ik zo gek. Ze praten en spelen met de hond, maar niet met ons, de buren.

R. zegt: Wij missen Eritrea elke dag. Je bent er nooit eenzaam. Alles wordt er beslist met de hele familie. Hier is alles helemaal alleen. Soms huilen we.



7.
Je rijdt naar Lemmer. Het is een mistige dag in november, het landschap wankelt op de grens tussen herfst en winter, kleur en kleurloosheid, alles is stil. De dagen zijn kort en donker, je moet kordaat opstaan en handelen wil je dat de dag iets te betekenen heeft. Je parkeert je wagen en wandelt langs het water. Je kijkt naar de boten, de winkels, de restaurants met borden die een enkele verloren toerist in dit seizoen moeten lokken. Het dorp lijkt artificieel, alles op maat van bezoekers, maar er zijn geen bezoekers, enkel jij die gewikkeld in een tweedehandsbontjas en dikke wanten door de straten wandelt. Ben jij dan geen toerist? Je hebt een foto in je hand. Op de foto staan je voorouders, die je nooit gekend hebt. De foto dateert uit begin twintigste eeuw. Je familie staat voor de gevel van een hotel, hier in Lemmer. Het was hun hotel, zij woonden hier. Je stapt naar de straat waar het hotel stond. Je bent een beetje nerveus. Het pand staat er nog steeds. American Burger Factory, lees je op de gevel. Je kijkt naar het gebouw, naar de foto, opnieuw naar het gebouw. Je ziet hoe achter ramen, vanuit wagens en vanop fietsen naar jou gekeken wordt. Een man komt uit het restaurant, hij spreekt je aan, hij is vrolijk. Je bloost, je voelt je betrapt. Hij vertelt dat het hotel, eenmaal uit handen van jouw familie, jarenlang de uitvalsbasis en dekmantel is geweest van de Hakkelaar, een bekende drugsbaron. Nu is hij eigenaar. De man stapt terug weg, jij blijft staan. Je blijft maar hangen rond de plek, er valt niet veel te zien. Wat zoek je hier? Je wandelt weg, keert nog eens terug naar het restaurant. Je voelt een vermoeidheid opkomen, eindelijk, na de rusteloosheid van afgelopen dagen, weken, maanden. Wat wil je voelen? Kom je hier dan vandaan? Betekent dit iets? Wil je ontroerd geraken? Iets beter begrijpen? Lichter worden? Je neemt een zoveelste polaroid van hetzelfde gebouw. Je wou dat het opklaarde, maar dat doet het niet.



8.
Je leest: Er is een ontheemding en ontworteling van een nooit eerder geziene radicaliteit. Nooit is onze toekomst minder voorspelbaar geweest, nooit zijn we in die mate afhankelijk geweest van onbetrouwbare krachten, die de wetten van het gezond verstand met de voeten treden.

Je leest: Juist omdat we nu ervaren hoe onze leefwerelden virtualiseren en hoe fysieke en virtuele werelden steeds verder versmelten, krijgen we inzicht in hoe we voorbij moderne dichotomieën gaan. We kunnen niet terug naar de tijd en de lokale wereld van voor de modernisering, maar hoeven ook niet te ontkennen dat we op zoek zijn naar een fysiek thuis in een virtualiserende wereld.

Je leest: Het idee van een ‘ongewortelde elite’ is gepopulariseerd door een tweedeling te suggereren tussen somewhere en anywhere, een tweedeling die ook graag door Nederlandse politici wordt aangehaald. De somewheres zijn wel geworteld – echt van de grond, gehecht aan plekken die betekenis voor hen hebben, terwijl de anywheres geen territoriale bindingen kennen, en dus ook niet loyaal zouden zijn aan een natiestaat. Anywheres krijgen de kritiek niet mee te bouwen aan gemeenschappen, maar wel te profiteren van wat opgebouwd is. Het gaat bij nativisten niet per se om het bestrijden van alle vreemdelingen maar om het tegengaan van de dreiging van vreemdheid.



9.
M. zegt: Ik trok weg uit de stad om economische redenen. Wat je hier kan krijgen voor hetzelfde geld als in de stad, is enorm verschillend. Het lukte niet om iets te vinden in Amsterdam. Het klinkt een beetje plat, maar het is zo. Het is niet romantisch. Een aangenaam gevolg is de rust. Hier heb ik een satellietgevoel. De focus, de concentratie en het netwerk is in de grote stad, maar ik zweef eromheen. Dat is een prettig gevoel.

A. zegt: Het is niet eenzijdig waarom ik naar het platteland trok. Het was een lang proces. Het was heel moeilijk om een huis te vinden. Ik had het gevoel dat ik constant moest vechten voor mijn plaats. Aan de bar, op de huizenmarkt, op het werkveld. Ik was met iedereen om alles in competitie. Niemand zat op mij te wachten. In de stad was ik heel vaak heel moe, zonder dat ik wist waarom.

A. zegt: Amsterdam was een ideeënwereld. Ik ben “actrice”, ik ben “theatermaker”. Daar kleven allemaal dingen aan vast. Naar Friesland gaan was intuïtiever. Ik ga terug, daar plakt geen beeld aan vast voor mij.

D. zegt: Er is het beeld van de actrice die terugkeert naar Friesland, gaat schrijven en maken in de middle of nowhere met haar muzikant-vriend.

A. zegt: Het is geen idee, het is niet bedacht dat ik het hier mooi en fijn vind, ik vind het blijkbaar gewoon mooi en fijn. Mijn ratio begrijpt dat je hier weg wil. Mijn gevoel wil hier blijven. Mijn ratio en mijn gevoel staan ver uit elkaar.

M. zegt: Nu leven wij het leven waar ik op mijn zeventiende bang voor was.



10.
Je rijdt door grijze, desolate landschappen. In de verte draaien moderne windmolens. De kerktorens steken boven het landschap uit, zo kan je wandelend de weg vinden van dorp naar dorp. Dikgepakte wolken hangen boven de tientallen schapen die in de wei aan het grazen zijn, argeloos, witte toefjes in de uitgestrekte groene velden. Nooit is de lucht hier eenduidig, de wolken zijn prachtig en woest en beweeglijk. Je rijdt op een smalle eenrichtingsweg naar een uitkijkpost aan het Ijselmeer. Je passeert ondergelopen velden, om je heen vliegen groepen ganzen, je ziet urenlang geen mens. Je moet voor de zoveelste keer samen met jezelf leren leven. Er is een afstand tot jezelf en dan is er ook nog eens een afstand tot de ander die steeds verder onoverbrugbaar lijkt. Toch moet je het proberen.



11.
Je leest: Het manifest van de Société des Nuages, een geheim genootschap dat bijeenkwam op het terras van het Natuurkundig Instituut in Parijs, stelde: ‘Wij geloven dat de wolken onterecht zijn gestigmatiseerd. We zijn tegen de verheerlijking van de blauwe lucht.’



12.
A. zegt: Ik voel me letterlijk verbonden met deze grond. Ik zoek er naar scherven, overgebleven voorwerpen uit het verleden. Deze plek troost me, omdat ik hier voel dat mensen eeuwenlang al moeten dealen met het leven. Ze keken naar hetzelfde landschap als ik, hetzelfde water als ik. Troost vind ik in die voorbije levens. De constante ruimte hier verandert minder snel dan de stad. In de stad was het zo druk dat ik geen ruimte had om na te denken. Hier ligt nog zoveel dat nog niet onderzocht is. Mijn referentiekader is hier.

A. zegt: Het landschap heeft een invloed op mijn wezen. Hier kan ik mijn gedachten laten ontrollen. Ze botsen nergens tegenop.

W. zegt: Toen ik klein was moest ik dode hazen tellen voor mijn vader. We gooiden met koeienstront naar elkaar.

A. zegt: De stad kan veel leren van het platteland. Hier moeten wij met z’n allen door één deur. De grond geeft je een houvast. Je familienaam is een visitekaartje. Er is een duidelijke Friese identiteit. Het wordt gevaarlijk als die als beter wordt gezien dan een andere.

W. zegt: Friezen laten alles op hun beloop. Ze zijn ingetogen. Maar als iets te dichtbij komt, komen ze in opstand. Kijk naar hoe de Friezen de wegen blokkeerden tijdens de protesten voor Zwarte Piet. Het is typisch Fries. Dat vind ik een heel mooi iets.

A. zegt: Er is de veiligheid van de cirkel, er is wantrouwen voor het vreemde.

A. zegt: Maar het is moeilijk als mensen hier komen wonen en een stadse mentaliteit met zich meebrengen, niet participeren, of een grote mond opzetten, of een groot hek voor hun huis zetten en die sluiten.

W. zegt: Mensen van de stad hoeven niet dichter bij de mensen op het platteland gebracht te worden.

A. zegt: Het platteland en haar bewoners worden vaak weggezet als achter, als minder. Dit wordt geïnternaliseerd. Er is nog maar weinig respect voor de boer. Hij draagt zijn benaming als geuzennaam.

A. zegt: Hier heerst een collectief zwijgen als men het ergens niet mee eens is.



13.
Je zit op een boomstronk aan het Ijselmeer. Alles om je heen is opnieuw mistig, wit. Je ledematen zijn verkleumd. Je eet je brood met kleine happen. Je kan niet goed bewegen, enkel voor je uit kijken. Plots verschijnen twee reigers, ze dansen voor je in de lucht, klapperen loom met het hun magistrale vleugels. Je denkt aan Judith Herzberg en haar dichtregels, hoe bijna nooit een vogel in de lucht zich bedenkt, zwenkt, terug.



14.
Je leest: Het verschil tussen stad en natuur bestaat niet meer in een duidelijke vorm. De nieuwe stad is “een vage metropool met dorpen, stadscentra, suburbs, industriezones, havens, luchthavens, bossen, meren, stranden, reservaten en de monocultuur van hoogtechnologische landbouwzones”.

Je leest: Het is hoogst noodzakelijk de relatie tussen stad en platteland te herijken. De stad kan helpen een deel van de gevoelde problemen op het platteland te verminderen zoals vergrijzing, ontgroening, krimp, industrialisatie van de landbouw, minder werkgelegenheid, de afname van de biodiversiteit. Het platteland kan de problemen van de stad verminderen door ecosysteemdiensten te verlenen om de stad - ook in een veranderend klimaat - leefbaar te houden.

Je leest: hoe lang blijft de keten van 65.000 boeren naar vijf inkoopkantoren van supermarkten, die vooral inkopen op prijs, nog ‘volhoudbaar’?



15.
W. zegt: veranderingen, daar heb ik niet zoveel mee. Ik ben een nostalgisch persoon.



16.
Je leest: In het Nederlands had het woord ‘landschap’ altijd al de dubbele betekenis van ‘stuk land’ en van ‘afbeelding die zo’n stuk land weergeeft’. Ook in de Romaanse talen – bij het Franse paysage, het Spaanse paisaje en het Italiaanse paesaggio – keert deze dubbele betekenis terug, zij het dat in dit geval de verwijzing naar de voorstelling van een stuk land vermoedelijk voorafgaat aan de andere betekenis. “Deze dubbele betekenis is veelzeggend. Het attendeert ons erop dat landschap niet zomaar een stuk omgeving of natuur is, maar van het begin af aan, de ordening ervan door menselijke aanwezigheid, met name die van de blik, “het geschapen land”.”

Je leest: Het is niet teruggaan naar de natuur. De natuur is geen goede term. Het is niet dat natuur losstaat van ons of wij van de natuur. Alsof we niet in de natuur zouden zijn als we binnen zitten.



17.
Je denkt na over de mogelijkheden van het natuurgedicht, het pastorale ideaal, een zoveelste ode aan dit landschap. Je ziet hoe schilders en schrijvers zich hier vastklampen aan de leegte, het water, de schapen. Ook jij wil geloven in een genius loci, enkel nog gedragen worden door een droge, sterke wind.

(Je neemt een slok bier, elke dag drink je hier.) 



18.
J. zegt: Hier hoorde ik voor het eerst het woord ‘kleidepressie’. Artsen in deze landbouwstreek gebruiken het voor mensen die hard werken, vaak fysieke arbeid, vaak op het land, en eraan ten onder gaan. Er wordt hier niet makkelijk over emoties gepraat. ‘Je bent hier nog maar pas, heb je nu al een kleidepressie?’ vroeg een arts me eens toen ik moe was.

A. zegt: Er wordt hier veel drugs gebruikt en veel gedronken. Dat is een probleem. ’s Avonds rijdt men ook als men gedronken heeft, in het weekend fietsen groepen jongeren kilometers ver van plek naar plek om te drinken. Er wordt gesnoven, pillen worden geslikt. De agrosuïcide hier ligt hoog.  

A. zegt: Er zijn maar weinig jongeren die hier stemmen.

D. zegt: Het het nooit wat weest en et zal nooit wat wurde.



19.
T. zegt: De geschiedenis van een dorp trekt me aan. Ik kan iets betekenen voor mijn gemeenschap, veel meer dan in de stad. Met de straat hebben wij een lief-en-leedpotje voor moeilijke momenten. Er zijn minder opties om asociaal te zijn.

F. zegt: Het is ook leeftijdsgebonden. Ik zit in een fase van weinig input. Mijn gezin is belangrijk. Ik ben vrienden verloren door hier te komen wonen.

R. zegt: Ik ben blij dat mijn kinderen hier naar school gaan. Maar ik wil dat ze de Eritrese waarden ook leren.

A. zegt: Waar in de stad moeten we heen met de kinderen? Wij liepen gewoon een weiland in.

D. zegt: Het is fijner als de wortels van je kinderen dicht bij je eigen wortels liggen.

A. zegt: Als ik ooit een kind krijg, kunnen we hier de hele straat welterusten wensen.

F. zegt: Er heerst een sterk groepsgevoel, wij tegen zij. Hier zijn veel rechtse proteststemmen.

T. zegt: Ik denk dat de wereld te snel verandert voor veel mensen.

F. zegt: De stad of het dorp, het blijft kiezen tussen twee kwalen.



20.
’s Avonds vraagt F. of je kinderen hebt. Je antwoordt van niet. Hij vraagt je of je er geen wil. Hoe kan je uitleggen dat je bang bent om je schrijven te verliezen, en dan in een kleidepressie zou belanden? F. zegt dat men beweert dat je het ware leven pas echt leert kennen als je kinderen hebt. Andere F. zegt dat dit onzin is. Maar toch.

(Die nacht slaap je voor het eerst licht, slecht.)



21.
Je leest: Maatschappijkritiek in de vorm van melancholie is geen nieuw fenomeen.

Je leest: Depressiviteit kan een onbewust verzet zijn tegen maatschappelijke ontwikkelingen.



22.
Je moet al dagen huilen sinds je voor het eerst de Friese landschappen zag. Bestaat er zoiets als landschapspijn? Het landschap haalt je rouw naar boven, maar troosten doet het niet. De natuur is geen moeder, laat staan jouw moeder. Ze is geen mens met wisselende emoties. Ze blijft onverschillig, neutraal. Ze kan niet troosten, herkennen, waarschuwen of genieten. Toch vind je haar wreed en zoet en verslavend, zoek je haar tot op het obsessieve steeds weer op.



23.
W. zegt: Iemand die tachtig jaar lang zijn wortels in hetzelfde dorp heeft, iemand die uit z’n raam al heel z’n leven dezelfde kerk ziet, dat is rust, dat is thuis.

T. zegt: De wind waait nergens zo hard als hier.

F. zegt: En om zes uur gaat hij liggen.



24.
Je hebt je wagen aan de kant van de weg gezet en bent uitgestapt. De zon hangt achter de wolken, ze geeft hen een dreigende, donkergouden gloed. Enkele stralen breken door, ze vormen strakke jakobsladders. De natte, zwarte klei van de velden glanst. In de verte staan de donkere silhouetten van een rij bomen, ze steken fel af tegen de grijze lucht. Het is vier uur in de namiddag, de laatste klare uren van de dag, straks wordt het donker en moet je je ogen wijd openhouden om de weg naar huis terug te vinden. Je probeert foto’s te maken, wat je ziet op beeld te vangen. Het lukt niet, dit licht laat zich niet vangen. Je ademt diep in, trekt het landschap je lichaam binnen. In de verte staat een vogelverschrikker. Hij beweegt, hij wordt een man. Daar loopt een man over het veld, zie je hem? Hij sjokt met grote laarzen aan door de weide. Draagt hij een geweer, of is het een tak? Hij zwaait, zie je, hoe wild hij om zich heen-, hoe hij naar je kijkt, lijkt te lachen, ja, steeds duidelijker naar je zwaait?